Erkenning van de adoptie van een minderjarige die zijn gewone verblijfplaats in Ghana heeft door adoptiefouders die hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, wordt beheerst door de Wet Conflictenrecht Adoptie (WCad) en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). De WCAd bevat regels voor de erkenning in Nederland van elders uitgesproken adopties, voor zover de erkenning niet beheerst wordt door het Haags Adoptieverdrag 1993. Vast staat dat Ghana geen partij is bij het Haags Adoptieverdrag 1993, dat overigens uitdrukkelijk het zelf adopteren van kinderen uitsluit. Op grond van artikel 7, lid 1 onder a, WCAd wordt een door een bevoegde autoriteit in het buitenland gegeven beslissing, waarbij de adoptie van een ten tijde van het verzoek en de uitspraak in dat buitenland verblijvend kind tot stand is gekomen, in Nederland erkend indien (onder meer) de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen. Artikel 2 Wobka bepaalt dat opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend is toegestaan indien van de Minister een voorgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. Het hof heeft vastgesteld dat deze zogenoemde 'beginseltoestemming' in het onderhavige geval ontbreekt zodat reeds om die reden niet aan alle wettelijke vereisten is voldaan.
Anders dan appellanten hebben betoogd is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een situatie zoals in de door appellanten aangehaalde jurisprudentie. In die gevallen betrof het immers minderjarigen die zich al in Nederland bevonden terwijl aan alle vereisten voor adoptie in Nederland was voldaan en uitzetting van de minderjarigen naar het land van herkomst in strijd werd geacht met hun belang. Het vereiste van beginseltoestemming kan niet worden gepasseerd indien het een minderjarige betreft die in het buitenland verblijft, behoudens de uitzonderingen daarop genoemd in de Wobka, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Gesteld noch gebleken is dat appellanten in Ghana hebben gewoond.